Ronald den Ouden vraagt zich af of de regel dat geen commentaar wordt gegeven op zaken die onder de rechter zijn, ook van toepassing is of zou moeten zijn op annotaties van publicisten in de fiscale vakpers bij nog niet onherroepelijke rechterlijke uitspraken in belastingzaken. Die vraag beantwoordt hij ontkennend.
In de verschillende fiscale tijdschriften, zelfs in Vakstudie Nieuws, lees ik met enige regelmaat dat een schrijver van een commentaar bij een rechterlijke uitspraak zich terughoudend opstelt, omdat de zaak nog onder de rechter is. Bij lezing van een dergelijke passage in een aantekening dringt zich bij mij steevast de vraag op waarop die terughoudende opstelling is gebaseerd. Soms bekruipt mij daarbij het gevoel dat het een commentator niet slecht uitkomt dat een fiscale procedure nog lopende is: een oppervlakkig ‘commentaartje' kan immers zonder al te veel inspanning en denkwerk vlotjes aan het papier worden toevertrouwd. Dat mij bekruipende gevoel verdring ik echter vervolgens. Het kan immers, zo houd ik mij voor, niet zo zijn dat fiscale publicisten zich willen verstoppen. Zij zien het, naar ik aanneem, als een eer om diepgaande analyses met betrekking tot de rechterlijke uitspraken uit hun virtuele pen (computer) te laten vloeien. Er moet dus een andere reden zijn.
Het kan, denk ik, niet anders zijn dan dat de commentatoren de aloude – ongeschreven – subiudice-regel op het oog hebben. Heel kort gezegd, houdt die regel in dat de openbare discussie over een lopende rechtszaak uit de weg wordt gegaan, totdat de rechter zijn oordeel heeft gegeven. De gedachte daarbij is kennelijk dat de rechter niet moet worden beïnvloed in zijn oordeelsvorming (een ‘gevaar' dat vooral bij het systeem van juryrechtspraak zou kunnen dreigen). In dit kader, en dat van de trias politica, past het ook dat politici zich niet mengen in lopende rechterlijke procedures.
De vraag rijst of deze fatsoensregel, want meer lijkt het niet te zijn, ook van toepassing is of zou moeten zijn op annotaties van publicisten in de fiscale vakpers bij nog niet onherroepelijke rechterlijke uitspraken in belastingzaken. Die vraag beantwoord ik, als het gaat om juridische beschouwingen, ontkennend. De belastingrechter, in het bijzonder de Hoge Raad die het eindoordeel moet vellen, wil graag goed worden voorgelicht over de fiscale merites van een zaak. Uiteraard dienen procespartijen dat in de eerste plaats zelf te doen, maar ook opinies van derden zijn welkom.
Een goed voorbeeld hiervan is de per 1 januari 2016 ingevoerde procedure van het stellen van prejudiciële vragen door de feitenrechters aan de Hoge Raad in belastingzaken. Wettelijk is geregeld dat ook anderen dan procespartijen – onder voorwaarden – zich schriftelijk kunnen mengen in die procedure en zelfs – op uitnodiging van de Hoge Raad – ter zitting aanwezig mogen zijn om over hun schriftelijke opmerkingen te worden gehoord. Voor wat betreft ‘de feiten' en de wijze van procederen door procespartijen is naar mijn mening wel een (zeer) terughoudende opstelling van een commentator geboden. De annotator kent immers het dossier niet – als dat wel het geval is dient hij zich uiteraard van enige annotatie te onthouden – en hij dient ervoor te waken dat hij de belangen van (een van) de procespartijen schaadt. Het is immers niet de taak van een annotator om mee te procederen.
34