Een week na Prinsjesdag is het mogelijk om de balans op te maken. Traditioneel gaat dat om de vraag: wie gaat erop vooruit en wie gaat dat betalen? Dergelijke scorebordjournalistiek wordt echter steeds moeilijker.

Maatregelen wijzigen niet alleen met ingang van de eerstvolgende jaarwisseling, maar steeds vaker over een reeks van jaren. Zulke vergezichten zijn voor de praktijk op zich nuttig, want dan kan men zich op de maatregelen voorbereiden. Tegelijkertijd krijgen termen als ‘winnaar’ en ‘verliezer’ dan een voorwaardelijk karakter. Al vóór de inwerkingtreding kunnen de (politieke of economische) kaarten anders liggen en wordt er opnieuw geschud en gedeeld. Vorig jaar spande, uiteraard ingegeven door de verkiezingsuitslag, de kroon met een megalomane ingreep door middel van twintig(!) aangenomen amendementen. Hoewel technisch niet opgenomen in het Belastingplan 2025, is dit jaar zowel de winnaar als de verliezer mijns inziens te vinden in de hoek van box 3.

Winnaar, omdat het kabinet ‘overstag’ gaat en een tegenbewijsregeling invoert. Dit voelt als genoegdoening voor het ‘oneerlijke’ systeem van de forfaitaire heffing. In de loop van volgend jaar verschijnt een formulier waarmee, langs de lijnen van de jurisprudentie, het werkelijk rendement kan worden aangegeven. Tegelijkertijd is dit ook een (blijvende) verliezer, want de maatregel beslaat grofweg tien jaar (2018-2026) en kost in die periode zo’n € 10 mrd. Dat is grofweg 2% van de huidige begroting. Dit zal vermoedelijk de reden zijn waarom de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde tariefverlaging in box 3 niet terug te vinden was in de Prinsjesdagstukken. Of de tegenbewijsregeling daadwerkelijk zoveel kost, valt mijns inziens overigens nog te bezien. 2018 en 2022 waren slechte beleggingsjaren, dus voor die jaren zal het budgettaire effect zich vermoedelijk het sterkst laten gelden. In de overige jaren zullen de beurskoersen, de (ongerealiseerde) waardestijgingen van onroerend goed en het niet in aftrek mogen brengen van kosten op ontvangen huur mijns inziens in veel gevallen niet leiden tot compensatie. In gemixte vermogenssamenstellingen, en dat is toch vaak het geval, schat ik het budgettaire effect niet per se slecht in. Wellicht dat de box 3-compensatie zich hiermee op termijn definitief tot winnaar kroont. Het is interessant om dit te blijven volgen.

Ik benoem ook nog de beknotting van de toegang tot de tegenbewijsregeling. De betreffende aanslagen mogen (op 24 december 2021) nog niet definitief vaststaan of het is nodig om tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen, in afwachting van ‘het formulier’. Koppeling van het formulier aan het aangifteprogramma (bijvoorbeeld) zal vermoedelijk te veel gevraagd zijn.

Teleurstellend zijn ook de berichten dat het vermoedelijk (toch) niet gaat lukken om de aangepaste box 3-wetgeving in te voeren op 1 januari 2027, de voorbereidende werkzaamheden van de vorige staatssecretaris ten spijt. Het is te hopen dat het nieuwe kabinet de handschoen toch oppakt en doorgaat met een nieuw stelsel. Bij doormodderen op de huidige wijze is niemand gebaat.

Maar hoewel scorebordjournalistiek op de korte termijn misleidend kan zijn en pas achteraf echt de balans kan worden opgemaakt, is een vinger aan de pols tijdens de rit ook wat waard.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

Focus: Focus

1450

Gerelateerde artikelen