Op donderdag 28 april verschijnt nummer 7428. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:

  • Prof. dr. J.P. Boer - Box 3: over het Kerstavond-arrest, rechtsherstel en de nabije ­toekomst
    In het belangwekkende Kerstavond-arrest is beslist dat box 3 voor de jaren vanaf 2017 in strijd is met het EVRM. Ronduit spectaculair is dat de Hoge Raad daarbij direct rechtsherstel heeft geboden. In deze bijdrage bespreekt de auteur het arrest en onderzoekt op welke wijze, en voor welke belastingplichtigen, rechtsherstel dient plaats te vinden.
  • Mr. R.A. Eskes - WLTP: een bruikbare grondslag voor BPM-heffing?
    De CO2-uitstoot van een auto vormt de basis voor de berekening van de BPM. Deze uitstoot wordt na een overgangsfase sinds 1 juli 2020 via een nieuwe methode vastgesteld, de WLTP. Dit leidt tot afwijkende uitkomsten voor technisch identieke auto’s, deels juist vanwege het feit dat een overgangsfase is gecreëerd. In deze bijdrage staat de vraag centraal of de heffing van BPM hierdoor in strijd komt met art. 110 VWEU omdat eenzelfde voertuig verschillend kan worden belast afhankelijk van de toegepaste methode.
  • Rubriek Parlementair

Binnenkort in het Weekblad

De prejudiciële verwijzingsverplichting bij dubbele btw-heffing door interpretatieverschillen

Mathijs Klemm onderzoekt of op nationale rechters in laatste aanleg een onvoorwaardelijke verplichting rust om gevallen van dubbele btw-heffing aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de EU. Het arrest Marcandi lijkt een dergelijke onvoorwaardelijke verwijzingsverplichting inderdaad voor te schrijven. Het is echter niet direct duidelijk hoe die lezing van het arrest zich verhoudt tot andere jurisprudentie van het HvJ EU buiten het gebied van de btw.

Doorschuifregeling voor de schenking onderlangs en bovenlangs: passend, wenselijk en mogelijk

De wetgever heeft de doorschuifregeling van art. 4.17c Wet IB 2001 niet van toepassing willen verklaren op de zogenoemde schenking onder- en bovenlangs. Mr. dr. M.J. Hoogeveen, mr. J. Kanters en mr. W.J.F. Verbeet concluderen dat het toepassen van de doorschuifregeling op deze situaties past binnen doel en strekking van de regeling, leidt tot een gelijke behandeling van de verkrijging van direct en indirect gehouden belangen en dat het verschil met de toepassing van de BOR in de SW 1956 verdwijnt. Verder neemt de effectiviteit en de doelmatigheid van zowel de doorschuifregeling als de BOR toe en zal de complexiteit in de uitvoering afnemen.

Bron: WFR-signalering

Producten: WFR-signaleringen

27