D houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, en in E bv. E bv exploiteert een winkel in merkkleding. Om een faillissement af te wenden, verkoopt E bv haar winkelinventaris op 30 april 2011 aan een werknemer, F. F is de neef van D. F blijft de koopsom schuldig. X bv neemt de lening over van E bv. F faillieert in 2013. X bv waardeert de vordering op F af naar nihil. Volgens de inspecteur is er echter sprake van een onzakelijke lening.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er sprake is van een onzakelijke lening. Het hof wijst er in dit verband op:
dat F op 30 april 2011 geen trackrecord heeft als ondernemer;
dat F niet beschikt over eigen vermogen dan wel een alternatieve inkomensstroom;
dat banken F (bij aanvang van de onderneming) geen krediet wensten te verschaffen;
dat er geen bedrijfsplan is opgesteld met commerciële prognoses, en
dat sinds 30 april 2011 nooit rente is betaald.
Volgens het hof zou een zakelijk handelende derde in soortgelijke omstandigheden als X bv de lening niet op dezelfde wijze hebben verstrekt, ook niet tegen een hogere vaste rente. X heeft dan ook een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard .Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema De onzakelijke lening.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 14 december