Belanghebbende, X, is van 25 juli 2003 tot en met 4 augustus 2004 onmiddellijk en middellijk aandeelhouder en tevens de directeur geweest van X bv. In 2006 is X bv ontbonden. De FIOD-ECD heeft in 2004 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen onder anderen X en X bv, onder meer naar het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. In het proces-verbaal heeft de FIOD-ECD het vermoeden geuit dat X initiator en regisseur was van een btw carrouselfraude. De inspecteur heeft X bv over het tijdvak 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met heffingsrente. Deze aanslag wordt niet betaald. De ontvanger stelt X als bestuurder vervolgens op 8 maart 2010 aansprakelijk voor het niet betalen door X bv van de naheffingsaanslag. Op 22 juni 2010 is X veroordeeld voor onder meer het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door X bv in de periode 1 september 2003 tot en met 19 februari 2004. X komt in beroep tegen de aansprakelijkstelling.
Rechtbank Breda overweegt dat de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld. De rechtbank acht het aannemelijk dat aan de facturen van onderneming C en onderneming L geen prestaties ten grondslag lagen en dat X bv bewust ten onrechte de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in haar aangifte heeft opgevoerd. Aannemelijk is ook dat X de persoon was die met betrekking tot die feiten de regie voerde en de leiding had. Het bewust onjuist aangiften doen moet worden aangemerkt als onbehoorlijk bestuur. De naheffingsaanslag is terecht aan X bv opgelegd. De inspecteur heeft de hoogte van de opgelegde naheffingsaanslag gebaseerd op de door X bv in aftrek gebrachte voorbelasting, welke is begrepen in de facturen van onderneming C en onderneming L. De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Het belopen van de heffingsrente is ook aan X te wijten. Het beroep is ongegrond.