Q houdt de aandelen in diverse vennootschappen die zijn betrokken bij de exploitatie van pompstations. In 2009 leent één van zijn bv’s (A bv) € 850.000 aan belanghebbende, X bv. De lening wordt verstrekt om de aandelen in Z bv te kopen van H bv. H bv behoort ook tot het concern van Q, en houdt op dat moment de aandelen in zowel X bv als Z bv. Eind 2009 worden de aandelen H bv vervolgens verkocht aan een derde. X bv brengt de rente op de lening in aftrek. Hierbij beantwoordt zij de vraag of de tegenbewijsregeling van art. 10a Wet VPB 1969 van toepassing is weliswaar bevestigend, maar voegt zij de gevraagde ‘specificatie toepassing tegenbewijsregeling art. 10a VPB’ niet bij. Pas naar aanleiding van de ingediende VPB-aangifte 2013/2014 vraagt de inspecteur om een toelichting. Hij legt vervolgens VPB-(navorderings)aanslagen op over de jaren 2009/2010 tot en met 2015/2016, waarbij hij aftrek van de rente niet toestaat. X bv stelt dat er sprake is van een externe acquisitie, zodat aan de schuld en de rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door niet eerder nader onderzoek te doen naar de vraag of X bv terecht een beroep deed op de tegenbewijsregeling van art. 10a Wet VPB 1969. Als hij dat had gedaan, zou volgens de rechtbank eerder hebben vastgestaan dat X bv ten onrechte een beroep deed op de tegenbewijsregeling. De rechtbank vernietigt vervolgens de navorderingsaanslagen over de jaren 2009/2010 tot en met 2012/2013. De overige aanslagen blijven in stand, omdat X bv met de blote stelling dat er sprake is van een externe acquisitie niet aannemelijk maakt dat aan de schuld en de rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 15 mei