Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar had uit het bezwaar moeten afleiden dat X bezwaar maakte als bestuurder.

Aan X zijn twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Het bezwaar van X is niet-ontvankelijk verklaard, omdat X niet de kentekenhouder is en geen machtiging heeft overgelegd. X komt in beroep.

Rechtbank Rotterdam oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Degene die een voertuig feitelijk heeft geparkeerd mag krachtens een eigen recht, in de hoedanigheid van bestuurder van het voertuig, bezwaar maken tegen een ter zake van dat parkeren opgelegde naheffingsaanslag (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508). In een geval waarin de naheffingsaanslag is opgelegd aan de kentekenhouder, een ander daartegen bezwaar maakt en die ander stelt dat hij als bestuurder het voertuig heeft geparkeerd, zal de heffingsambtenaar in het algemeen moeten uitgaan van de juistheid van die stelling (zie het arrest van de Hoge Raad 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:440). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat een bestuursorgaan de naar voren gebrachte bezwaren voldoende ruim naar hun strekking moet opvatten (Kamerstukken II 1988/89, 21221, nr. 3, p. 153). De strekking van het bezwaar van X is dat zij bestuurder van de auto was, met de auto stil stond, maar geen sprake was van parkeren. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en X is ten onrechte niet gehoord. Het beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 225

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 5 september

Informatiesoort: VN Vandaag

229

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen