Van Delft en vijf anderen, waaronder J. C. Ramaer, hebben de Nederlandse nationaliteit en ontvangen AOW- of WAO-uitkeringen uit Nederland. Zij wonen echter in andere EU-lidstaten. Per 1 januari 2006 is de nieuwe Zorgverzekeringswet (Zvw) in werking getreden. De appellanten maken sindsdien aanspraak op medische zorg in hun woonland. De kosten daarvan komen ten laste van Nederland. Zij dienen zich hiervoor wel aan te melden bij het College voor zorgverzekeringen (Cvz) en zich in te schrijven bij een ziekenfonds in hun woonstaat. Vóór 1 januari 2006 waren ze particulier verzekerd. Deze verzekeringen zijn, voor zover afgesloten bij een Nederlandse verzekeraar, van rechtswege beëindigd. In geschil is of er vanaf 1 januari 2006 op hun uitkeringen terecht verplichte Zvw-bijdragen worden ingehouden. De CRvB stelde hierover prejudiciële vragen (V-N 2009/51.23). Het Hof van Justitie EU (V-N 2010/57.14) oordeelt dat de verplichte Zvw-bijdrage in beginsel niet strijdig is met het EU-recht. Art. 21 VWEU staat echter wel in de weg aan een nationale wettelijke regeling voor zover deze een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen teweegbrengt of inhoudt voor wat betreft de globale dekking tegen ziektekosten die ingezetenen en niet-ingezetenen hadden in het kader van vóór de inwerkingtreding van die wettelijke regeling afgesloten overeenkomsten. Aangezien in de loop van de onderhavige procedure is gebleken dat hierover nog feitelijke onduidelijkheden zijn, moet de CRvB zelf nagaan of bij de wetswijziging de belangen van de onderhavige niet-ingezetenen voldoende zijn gewaarborgd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat geen sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling door de Nederlandse regering van ingezetenen en niet-ingezetenen waardoor het vrije verkeer van EU-burgers zou zijn beperkt. Ook niet ten aanzien van het behoud per 1 januari 2006 van de globale dekking tegen ziektekosten, hoewel het HvJ EU ten onrechte lijkt te veronderstellen dat de acceptatieplicht ook geldt voor de aanvullende verzekeringen. Dit neemt niet weg dat de Zvw vanwege onterechte risicoselectie mogelijk een premieverhogend effect kan hebben gehad in de sfeer van die verzekeringen. Achteraf bezien getuigt de opstelling van de Nederlandse regering daarom wellicht van bestuurlijke naïviteit, maar er is geen sprake geweest van de vooropgezette bedoeling om niet ingezetenen slechter te behandelen. De vraag of verzekeraars in individuele gevallen in strijd met de wet hebben gehandeld, kan uitsluitend worden beantwoord door de burgerlijke rechter. Het beroep van - in casu - Ramaer wordt ongegrond verklaard.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Centrale Raad van Beroep