Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM. Met het voor die jaren geldende stelstel wordt namelijk beoogd de werkelijkheid te benaderen.

X en zijn vrouw behalen een rendement op hun vermogen van € 6612 (2017) en € 3528 (2018). De box 3-heffing over deze jaren bedraagt € 12.705 en € 11.969. X is van mening dat de vermogensrendementsheffing in deze jaren in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM. De rechtbank overweegt daarbij dat het niet onredelijk is dat de wetgever kiest voor een forfaitair stelsel, maar dat dit stelsel dan wel zodanig moet worden vormgegeven dat daarmee wordt beoogd de werkelijkheid te benaderen. Voor het sinds 2017 geldende systeem geldt volgens de rechtbank dat de wetgever aansluiting heeft gezocht bij de werkelijkheid, door uit te gaan van gemiddelde rendementen. Dat het stelsel op meerdere ficties berust, acht de rechtbank niet problematisch. De aanslagen blijven in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 5 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen