X is over 2011 € 16.536 aan vermogensrendementsheffing verschuldigd, over een vermogen van circa € 1,8 mln. X is van mening dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM. Verder stelt hij dat er in zijn geval sprake is van een buitensporig zware last.
Hof Den Haag oordeelt dat de vermogensrendementsheffing niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Er is volgens het hof geen sprake van een buitensporig zware last. Het hof overweegt daarbij dat X niet aannemelijk maakt dat het door de wetgever voor langere tijd veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is, en dat deze beleggers daarom, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Verder merkt het hof op dat X geen inzicht heeft gegeven in het verloop van de door hem door de jaren heen behaalde vermogensrendementen.
Volgens het hof is het feit dat het vermogen van X aan het einde van 2011 beduidend lager was dan aan het begin van dat jaar, onvoldoende om enkel op grond daarvan te concluderen dat het forfaitaire stelsel ten aanzien van X leidt tot een buitensporige last. Daarbij acht het hof van belang dat het vermogen van X in 2011, naast bank- en spaartegoeden, beleggingen in aandelen en onroerende zaken omvatte. Die beleggingen zijn volgens het hof risicovoller dan bank- en spaartegoeden, en kunnen tot incidentele verminderingen of vermeerderingen van het vermogen leiden die los staan van het structurele vermogensrendement. Het gelijk is aan de inspecteur.
Zie in dit verband A. Rozendal, Box 3-heffing volgens A-G in strijd met eigendomsrecht, TaxVisions 26 februari 2016.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.1