Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat terecht € 5975 BPM bij de heer X is nageheven, aangezien X op 31 december 2009 geen doorschuifverklaring in zijn administratie heeft opgenomen. Op die dag zette zijn echtgenote/medefirmante de auto namelijk op haar naam.

De heer X (belanghebbende) exploiteert in vof-verband met zijn echtgenote een onderneming. Tot het vermogen van de vof behoort een bestelauto. Deze staat sinds 2007 op naam van X. Er is aan hem BPM-vrijstelling verleend op de voet van art. 13a Wet BPM 1992. Eind 2009 wordt X ernstig ziek. De echtgenote zet de auto op 31 december 2009 op haar naam en plaatst de inmiddels geschorste auto op het terrein van een autobedrijf. In februari 2010 draagt de echtgenote de auto over aan het autobedrijf. Deze neemt de auto op in de bedrijfsvoorraad en verkoopt deze in maart 2010 aan D. In geschil is of X terecht een beroep doet op de doorschuifregeling voor de wijziging in de tenaamstelling van de auto op 31 december 2009. Rechtbank Arnhem stelt X in het ongelijk.

Hof Arnhem oordeelt dat terecht € 5975 BPM bij X is nageheven, aangezien X op 31 december 2009 geen doorschuifverklaring in zijn administratie heeft opgenomen. De inspecteur stelt dus terecht dat de doorschuifregeling van art. 1a Uitv. Besl. BPM 1992 niet van toepassing is. Het maakt niet uit dat de auto bedrijfsmatig is verkocht en dat later alsnog twee doorschuifverklaringen zijn overgelegd. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof Arnhem

2

Gerelateerde artikelen