De Belastingdienst stelt een boekenonderzoek in bij X. Naar aanleiding van het boekenonderzoek worden BTW-naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2014. Na het bezwaar van X vermindert de inspecteur de boete en heffingsrente bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2016. In een brief van 14 oktober 2016 verzoekt X om uitstel van betaling voor de BTW-naheffingsaanslagen 2011 - 2014 en wordt opnieuw bezwaar gemaakt. De inspecteur merkt deze brief aan als een beroepschrift tegen de BTW-naheffingsaanslagen 2010 tot en met 2014 en stuurt het door naar Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank vermindert de boete. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank de brief van X van 14 oktober 2016 ten onrechte heeft aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2010. Volgens het hof blijkt uit de bewoordingen van de brief onmiskenbaar dat het jaar 2010 niet is betrokken in de omschrijving van het besluit waarop het geschrift betrekking heeft. Uit de bewoordingen van de brief blijkt dat het geschrift alleen maar betrekking heeft op de BTW-naheffingsaanslagen 2011 - 2014. Het geschrift kan niet als een ontvankelijk beroepschrift voor het jaar 2010 worden aangemerkt. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof gaat ambtshalve nog wel in op de stelling van X dat de inspecteur teveel voorbelasting heeft nageheven. Het hof verwerpt deze stelling, onder andere omdat voor bepaalde aankopen geen BTW-facturen zijn uitgereikt.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 28 april