A bv is actief als groot- en kleinhandel in tegels en aanverwante artikelen. B Holding bv is haar enig aandeelhouder en bestuurder. De heer X en mevrouw X-Y zijn bestuurders van B Holding bv. X heeft 60% van de aandelen en X-Y 40% in deze bv. In 2007 wordt bij een boekenonderzoek vastgesteld dat de boekhouder namens A bv jarenlang te lage btw-aangiften heeft gedaan. De opgelegde naheffingsaanslag en boete van 25% kan A bv niet betalen. In september 2007 gaat A bv failliet. X en X-Y stellen dat zij als bestuurders ten onrechte in privé aansprakelijk zijn gesteld. Rechtbank 's-Gravenhage stelt X en X-Y in het gelijk. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat het doen van btw-aangiften die niet overeenstemmen met de administratie verwijtbaar is als opzet c.q. grove schuld. Vanwege de opzet c.q. grove schuld was geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht mogelijk. X en X-Y stellen in cassatie dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan hun stelling dat reeds in 2004 per brief betalingsonmacht is gemeld.
Advocaat-Generaal Van Ballegooijen is van mening dat de klacht in principe terecht is, doch dat de melding van betalingsonmacht sowieso als beëindigd dient te worden beschouwd door de nadien opzettelijk onjuiste btw-aangiften. De vraag of sprake is van een onevenredige bewijslast op een bonafide bestuurder die niet tijdig heeft gemeld, kan volgens de A-G buiten beschouwing blijven. X en X-Y zijn door de opzettelijk onjuiste aangfiten namelijk geen bonafide bestuurders. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring.