X bv draagt over het tijdvak maart 2013 op aangifte € 13.824 af aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing). Over het tijdvak maart 2014 bedraagt de afdracht € 16.135. In geschil is of de crisisheffing in strijd is met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM en het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod.
Hof Den Haag oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met art. 1 en het systeem van de Wet LB 1964. Ook is er geen strijd met art. 1 EP EVRM en het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod. Het hof verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/03090 (V-N 2016/7.18, zie ook TaxVisions editie 5 februari 2017). Verder verwerpt het hof ook de stelling van X bv dat er sprake is van een disproportionele last. Het hof overweegt daarbij dat X bv geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die niet tevens gelden voor alle met de (verlengde) crisisheffing geconfronteerde inhoudingsplichtigen. Ook is van belang dat X bv in staat is de last voortvloeiende uit de (verlengde) crisisheffing te dragen en dat de onderneming gezond is.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Wet op de loonbelasting 1964 1