K neemt deel in drie Duitse vennootschappen: belanghebbende (X mbh), (Y mbh) en (Z mbh). Uit een onderzoek van de Belastingdienst naar de aard van de werkzaamheden van de drie vennootschappen blijkt dat de werknemers van de drie mbH's uitsluitend in Nederland werken voor Nederlandse opdrachtgevers. Verder stelt de inspecteur vast dat de vennootschappen – naast personeel – geen materialen of hulpmiddelen leveren. Uit het onderzoek blijkt ook dat de werknemers die door belanghebbende in Nederland te werk worden gesteld, formeel in dienst zijn van Y mbh en Z mbh en dat veel van de opdrachtgevers daar niet van op de hoogte zijn. De inspecteur is van mening dat belanghebbende uitzendwerkzaamheden verricht en merkt belanghebbende aan als inhoudingsplichtige voor de LB. Vervolgens legt de inspecteur LB-naheffingsaanslagen aan belanghebbende op over de jaren 2006 en 2007.
Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur er in is geslaagd te bewijzen dat belanghebbende uitzendwerkzaamheden heeft verricht. De rechtbank acht daarbij van belang dat belanghebbende uitsluitend in Nederland heeft gewerkt en dat het merendeel van de opdrachtgevers heeft verklaard dat ze personeel hebben ingeleend bij belanghebbende. Verder wijst de rechtbank er op dat deze verklaringen worden ondersteund door de presentatie op de site van belanghebbende zelf en de afwezigheid van omschrijvingen van het werk, offertes, bestektekeningen, (na)calculaties en opleveringen bij de opdrachtgevers. Volgens de rechtbank was er dan ook in nagenoeg alle gevallen sprake van het uitlenen van personeel door belanghebbende in Nederland. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn mening dat er werd gewerkt op basis van aannemingsovereenkomsten en incidenteel op regiebasis. Belanghebbende is door de inspecteur dan ook terecht als inhoudingsplichtige aangemerkt. De naheffingsaanslagen blijven in stand.