Belanghebbende, X, is enig aandeelhouder van D bv. Op 11 december 2012 is de bv in staat van faillissement verklaard. X wordt op 20 december 2013 door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor de door D bv onbetaald gelaten naheffingsaanslagen loonheffingen over juni tot en met augustus 2012 en de onbetaald gebleven naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012. X gaat uiteindelijk in hoger beroep.
Hof Amsterdam sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat X als feitelijk beleidsbepaler van D bv kan worden gezien. X kan aansprakelijk worden gesteld voor de (materiële) belastingschulden die reeds bestonden ten tijde van haar aantreden als bestuurder alsmede voor de (materiële) belastingschulden die zijn ontstaan tijdens haar bestuursperiode. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat voldoende financiële middelen beschikbaar waren om de belastingschulden te voldoen. De balanspost 'debiteuren' mag niet tot de beschikbare financiële middelen worden gerekend. Volgens het hof is er sprake geweest van betalingsonmacht en heeft D bv haar betalingsonmacht voor de bewuste tijdvakken niet tijdig gemeld. Het hof beslist dat X niet het vermoeden heeft weerlegd dat het niet-betalen van de over juli en augustus 2012 verschuldigde belasting niet het gevolg was van aan haar te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. In zoverre is het hoger beroep ongegrond. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de ontvanger over de aansprakelijkstelling voor de aangifteverzuimboete voor het tijdvak juli 2012 geconcludeerd dat deze moet vervallen. Het hof volgt de ontvanger in dit standpunt. In zoverre treft het hoger beroep wel doel.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wetsartikelen: