Belanghebbende (X) houdt, via zijn holding (A bv), de aandelen in B bv. B bv importeert speelgoed uit het Verre Oosten. Een deel van de inkopen loopt via C Ltd., een vennootschap die is opgericht naar het recht van Hong Kong. Deze activiteiten worden vanaf medio 1998 voortgezet door D Ltd., een vennootschap die is opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden. Naar aanleiding van een FIOD-onderzoek worden forse IB en VB-(navorderings)aanslagen over de jaren 1990-2004 aan belanghebbende opgelegd. Tevens worden forse boeten opgelegd.
Hof Arnhem (MK III, 2 mei 2012, 10/00528 tot en met 10/00530, V-N Vandaag 2012/1324) oordeelt dat de inspecteur voldoende voortvarend te werk is gegaan en dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing is. Het hof overweegt hierbij dat de inspecteur pas medio 2005 op de hoogte is gekomen van de voor het opleggen van de navorderingsaanslagen relevante informatie en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur al eerder op de hoogte was van deze informatie. Het hof merkt hierbij nog op dat de jurisprudentie van het HvJ EU met betrekking tot de verlengde navorderingstermijn eventueel niet van toepassing is, omdat de inkomsten in Hong Kong zijn opgekomen en niet in een EU-lidstaat. Het hof vermindert uiteindelijk nog wel enkele (navorderings)aanslagen en boeten. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 augustus