Belanghebbende, X, houdt de aandelen van A bv. Hij bewoont een woning in de gemeente Den Haag die door A bv wordt gehuurd van een derde. X ontvangt van de gemeente Den Haag als gebruiker van de woning een WOZ-beschikking 2015 waartegen hij bezwaar maakt. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. In geschil is of dit terecht is.
Hof Den Haag (MK I, 1 juni 2016, BK-15/01092, V-N Vandaag 2016/1287) oordeelt in navolging van Rechtbank Den Haag dat X als gebruiker van de woning geen belang heeft bij zijn bezwaar tegen de WOZ-waarde. X heeft op grond van art. 24 lid 3 onderdeel b Wet WOZ terecht een WOZ-beschikking ontvangen, maar heeft bij het bezwaar geen belang. Dit omdat het maken van bezwaar X met betrekking tot de beschikking niet in een betere positie kon brengen. De opvatting van zijn accountant dat voor de IB/PVV 1,35% van de WOZ-waarde van de woning tot het inkomen van X moet worden gerekend is niet op enige wettelijke bepaling gestoeld. De stelling van X dat A bv na een verlaging van de bij de beschikking vastgestelde waarde een lagere huur zou kunnen bedingen, hetgeen ook X ten goede zou komen, acht het hof zonder nader bewijs niet aannemelijk. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 24 lid 3-b
Algemene wet bestuursrecht 1:2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 26 april