De Hoge Raad oordeelt dat de civiele verzuimrenteregelingen, waarbij de fiscale wetgever heeft willen aansluiten, uitgaan van een nog niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. Hoofdsom en renteschade ontbreken hier voor zover het betreft de periode dat de Belastingdienst al beschikte over het bedrag van de eerste voorlopige aanslag.

Aan X bv is in januari 2016 een voorlopige VPB-aanslag over dat jaar opgelegd, die door haar is betaald. In maart 2018 wordt deze aanslag verminderd naar aanleiding van haar aangifte. Op 24 maart 2018 ontvangt zij daarom een teruggave van € 344.593 (zonder belastingrente). Na een boekenonderzoek en een herziene aangifte wordt de voorlopige aanslag in september 2018 weer verhoogd. X bv betaalt daarom € 14.478 met € 1553 belastingrente (1 juli 2017 tot en met 3 november 2018). Volgens X bv moet rekening worden gehouden met de periode, waarin de belasting al bij de Belastingdienst was. Hof Den Haag beperkt de belastingrente, doch uitsluitend op grond van het vertrouwensbeginsel. Tot 8 december 2017 bestond er namelijk begunstigend beleid, zodat tot die datum geen belastingrente mag worden berekend. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. X bv gaat incidenteel in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de civiele verzuimrenteregelingen, waarbij de fiscale wetgever heeft willen aansluiten, uitgaan van een nog niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. Hoofdsom en renteschade ontbreken hier voor zover het betreft de periode dat de Belastingdienst al beschikte over het bedrag van de eerste voorlopige aanslag. De belastingrente wordt daarom beperkt tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, zijnde 224 dagen in plaats van 491 dagen. De rente wordt verminderd tot 224/491 van € 1553, zijnde € 708. Het incidentele beroep van X bv is gegrond. Ten overvloede wordt overwogen dat belastingrente wel kan worden berekend over de periode tussen de dagtekening van een aanslagbiljet en de uiterste datum waarop die moet zijn betaald, ook als die vóór het einde van de betaaltermijn is betaald. Deze situatie is namelijk in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Kennelijk heeft de wetgever omwille van de uitvoerbaarheid toch een enigszins ruwe berekening van de renteschade beoogd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 6 119

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fb

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Carrousel: Carrousel

60

Gerelateerde artikelen