Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de bpm-naheffingsaanslag niet kan worden opgelegd vóórdat de registratie van het kenteken heeft plaatsgevonden.  

X bv vraagt op 21 januari 2010 een kenteken aan en doet bpm-aangifte ter zake van de registratie van een Audi Q5 TDI. Volgens X bv is het een gebruikte auto en is de bpm berekend op basis van de werkelijke afschrijving. Dit is onderbouwd met een taxatierapport. Het aangegeven bpm-bedrag is € 14.957. De inspecteur stelt echter dat de auto nieuw is en dat de verschuldigde bpm € 19.244 is. Het verschil ad € 4.287 is op 1 februari 2010 bij X bv nageheven. De betaalde bpm ad € 19.244 is op 2 februari 2010 bij de ontvanger binnengekomen. Na het "fiscaal akkoord" is op 7 of 8 februari 2010 het kenteken op naam van X bv gesteld. Rechtbank Breda oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat sprake is van een gebruikte auto. In casu is de inspecteur op grond van een redelijke wetstoepassing bevoegd om na te heffen. Door de te lage aangifte is namelijk voldoende aannemelijk dat de voldoening niet hoger zal zijn dan het op die aangifte aangegeven bedrag. X bv gaat in hoger beroep.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de naheffingsaanslag niet kan worden opgelegd vóórdat de registratie van het kenteken heeft plaatsgevonden. De de bpm is materieel pas verschuldigd op het moment van de registratie. X is niet verplicht tot een betaling, voordat een naheffingsaanslag is of kan worden opgelegd. Uit art. 6, tweede lid, Wet BPM 1992 volgt niet dat betaling van een hoger bedrag dan aangegeven (ook) moet plaatsvinden voordat het kenteken op naam wordt gesteld. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

0

Gerelateerde artikelen