Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht aannemelijk dat X pas op 1 september 2020 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar en verklaart het beroep ontvankelijk. De rechtbank oordeelt dat X geen recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar, maar wel op een ISV van € 2.742,86.

X procedeert tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep van X gegrond en geeft de heffingsambtenaar de opdracht om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. X stelt tegen de rechtbankuitspraak hoger beroep in, maar dat wordt op 7 september 2017 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar doet op 12 december 2017 uitspraak op bezwaar. Op 3 september 2020 stelt X beroep in.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht aannemelijk dat X pas op 1 september 2020 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar en verklaart het beroep ontvankelijk. De rechtbank oordeelt dat X geen recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar. X stelt dat hij op 29 oktober 2017 en 31 december 2017 ingebrekestellingen aan de heffingsambtenaar heeft gestuurd. De heffingsambtenaar ontkent de ontvangst van beide ingebrekestellingen, maar de rechtbank acht aannemelijk dat de heffingsambtenaar de eerste ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit mag X echter niet baten, omdat die ingebrekestelling prematuur is. X heeft de verzending van de tweede ingebrekestelling niet aannemelijk gemaakt. Er is ook nog een ingebrekestelling van 4 augustus 2020 maar niet langer in geschil is dat die onredelijk laat is ingediend. Dat betekent dat X geen recht heeft op een dwangsom. X maakt wel aanspraak op een ISV van € 2.742,86 wegens overschrijding van de termijn.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 21 december

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen