Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat X geen procesbelang of een direct financieel belang had bij het beroep. De enige reden was de hoop dat de rechtbank pas uitspraak zou doen na twee jaar na het instellen van bezwaar. X moet daarom ook alsnog de proceskosten van de inspecteur vergoeden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X doet BPM-aangifte over maart 2017. Pas in juni 2017 maakt hij bezwaar tegen de voldoening. In de bezwaarfase is X gehoord en toen was de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar geen punt van discussie. In beroep was dit ook geen geschilpunt. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is sprake van (zeer) lichtzinnig handelen door de gemachtigde. Het beroep van X is ongegrond, maar wegens het overschrijden van de redelijke termijn moet de inspecteur wel € 500 als immateriële schadevergoeding en € 512 als proceskostenvergoeding aan X betalen. Partijen gaan in hoger beroep.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2021/23.1.7) oordeelt dat X geen procesbelang of een direct financieel belang had bij het beroep. De enige reden was de hoop dat de rechtbank pas uitspraak zou doen na twee jaar na het instellen van bezwaar. De (veronderstelde) spanning en frustratie was al geëindigd door de uitspraak op bezwaar, zodat had kunnen worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (zie HR 19 februari 2016, 14/03907, V-N 2016/13.4). Het incidentele hoger beroep van de inspecteur is dus gegrond. Vanwege kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht moet X de proceskosten van de inspecteur in eerste aanleg vergoeden, zijnde € 80 voor de reiskosten van de ambtenaren die de zitting destijds bijwoonden. Voor het hoger beroep heeft de inspecteur geen kosten hoeven maken, omdat de zitting heeft plaatsgevonden door middel van een videoverbinding. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75