X bv is voor de heffing van premie voor de sectorfondsen ingedeeld in sector 001 (agrarisch bedrijf). In de arbeidsovereenkomsten die zij met haar werknemers sluit is een ‘meer- en minderurenclausule’ opgenomen. Deze clausule houdt in dat de werknemer die minder uren heeft gewerkt dan de overeengekomen uren, deze minder uren niet krijgt uitbetaald. Dit geldt voor maximaal zes maanden. De arbeidsovereenkomsten gelden voor minimaal 18 maanden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat X bv voor deze werknemers ten onrechte het lage sectorpremiepercentage heeft toegepast, omdat door de clausule niet is voldaan aan het vereiste dat de omvang van de te verrichten arbeid in de overeenkomst is vastgelegd. De inspecteur legt een naheffingsaanslag loonheffingen op aan X bv waarbij het verschil tussen het hoge en het lage sectorpremiepercentage wordt nageheven. Hof Den Haag oordeelt dat X bv het lage sectorpremiepercentage mag toepassen. De omvang van de te verrichten arbeid staat bij het aangaan van de overeenkomsten, afgezien van de periode van zes maanden van de ‘meer-minderurenclausule’, vast. De staatssecretaris gaat in cassatie en voert aan dat de in de overeenkomsten vastgelegde omvang van de te verrichten arbeid gedurende de eerste zes maanden van de dienstbetrekking niet is vastgelegd.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte het lage premiepercentage heeft toegepast over de eerste zes maanden. De arbeidsovereenkomsten kennen over de omvang van de te verrichten arbeid gedurende de eerste zes maanden andere voorwaarden dan voor het daarop volgende jaar. Gedurende de eerste zes maanden voldoet de arbeidsomvang dan niet aan de voorwaarden van art. 2.3 lid 2 onderdeel a Besluit Wfsv. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 28