Hof Amsterdam oordeelt dat het versturen van de aanmaning en het dwangbevel niet vallen binnen de werkingssfeer van het EU-recht. X claimt vergeefs een schadevergoeding van € 1.867.568. Hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep van € 30.030.

X heeft de Duitse nationaliteit en ontvangt een WAO-uitkering met een toeslag. In mei 2019 maakt X bezwaar tegen zijn IB-aanslag over 2016. Hij verzoekt tevens om uitstel van betaling. Ondanks het uitstel ontvangt X later toch een aanmaning en een dwangbevel met bijbehorende kosten van respectievelijk € 16 en € 190. Hij tekent hier afzonderlijk bezwaar tegen aan en de kosten worden verminderd tot nihil. Bij aanvullende uitspraak op bezwaar is zijn verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten afgewezen. De belastingrechter bevestigt dat X geen aanspraak kan maken op vergoeding van zowel zijn bezwaar- als beroepskosten. In deze aparte civiele procedure vordert X een schadevergoeding van in totaal € 1.867.568, bestaande uit inkomensschade en aanverwante schade, immateriële schade en proceskosten. Rechtbank Amsterdam stelt X in het ongelijk. X stelt in hoger beroep dat het EU-recht van toepassing is.

Hof Amsterdam oordeelt dat de bestreden handelingen van de ontvanger niet vallen binnen de werkingssfeer van het EU-recht. De argumenten van X dat hij de Duitse nationaliteit heeft, zijn vermeende gebruik van het vrij verkeer van werknemers en de stelling dat zijn uitkering onder EEG-Verordening 1408/71 valt, alsmede dat hij wordt beknot in zijn eigendomsrechten en andere EU-grondrechten, brengen de gedragen van de ontvanger niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht. Niet in geschil is dat de ontvanger een onrechtmatige daad heeft begaan door het verzenden van de aanmaning en het dwangbevel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het vereiste “conditio sine qua non”-verband tussen enerzijds de onrechtmatige daad en anderzijds de gestelde schade niet is komen vast te staan. Ook heeft X niet toegelicht welke schade door de onrechtmatige daad is geleden. X wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, bestaande uit € 11.379 (griffierechten) en € 18.651,00 (salaris advocaat), zijnde in totaal € 30.030.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 6 162

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Invordering, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 16 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

506

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen