A-G Wattel is van mening dat volgens de rechtspraak van het HvJ EU voor het antwoord op de vraag of sprake is van een voor de overdrachtsbelasting vrijgestelde levering, beslissend is of een terrein is geleverd dat ten tijde van die levering bestemd was tot ondergrond voor een opstal.

X bv koopt van drie verschillende verkopers tegelijk, bij één akte, percelen grond met de bedoeling om op het geheel een glastuinbouwbedrijf te doen verrijzen. Vóór de levering zijn de opstallen voor rekening van de betreffende verkopers verwijderd. X bv voldoet slechts over een deel van de koopsom overdrachtsbelasting. Volgens haar vormt het grootste deel van de percelen één bouwterrein. Deze levering is onderworpen aan BTW-heffing, waardoor zij vrijgesteld meent te zijn van overdrachtsbelasting. In geschil is de aan X bv opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, alsmede de vergrijpboete van 25%. Rechtbank 's-Gravenhage vernietigt de boete ambsthalve vanwege het pleitbare standpunt van X bv. De naheffing is wel terecht, omdat de percelen bij drie verschillende verkopers in gebruik waren,  kadastraal afzonderlijk waren geregistreerd en zich leenden voor zelfstandig gebruik. Hof 's-Gravenhage oordeelt echter dat het betreffende terrein moet worden aangemerkt als één bouwterrein. Vóór de levering zijn namelijk een sloot en greppels gedempt. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat volgens de rechtspraak van het HvJ EU beslissend is of een terrein is geleverd dat ten tijde van die levering bestemd was tot ondergrond voor een opstal. In casu wordt daaraan voldaan. Het terrein was namelijk op het moment van levering bestemd om te dienen tot ondergrond voor een glastuinbouwbedrijf. De Wet OB 1968 en de HR-jurisprudentie ter zake van de levering van bouwterreinen stroken volgens de A-G niet met de door objectieve gegevens gestaafde bouwbedoelingen die het HvJ EU eist. Art. 11 lid 4 Wet OB 1968 moet echter wel EU-rechtconform geïnterpreteerd worden. Eventueel zou de Hoge Raad de zaak aan kunnen houden tot na kennisneming van het antwoord van het HvJ EU in de zaak C-543/11 (Woningstichting Maasdriel, zie V-N 2011/44.13). Conclusie: cassatieberoep ongegrond.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 15 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen