Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van een nieuw feit, omdat de inspecteur er bij het opleggen van de definitieve aanslag niet mee bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn dat het maatschapsaandeel van X niet aan zijn holding maar aan een derde was verkocht.

X richt samen met mevrouw A in 1994 een maatschap op. Zijn maatschapsaandeel van 2/3e deel behoort vanaf dat moment tot het vermogen van zijn eenmanszaak. In 2013 verkoopt X zijn maatschapsaandeel voor € 520.000 aan een bv. De bv betaalt hiertoe € 400.000. De rest is de bv als lening schuldig gebleven. In zijn IB-aangifte over 2013 claimt X met succes een stakingswinstlijfrente van € 400.000 bij zijn holding. In 2018 ontdekt de inspecteur dat de eenmanszaak alleen uit het maatschapsaandeel bestond en dat dit aan een derde is verkocht. In geschil is de IB-navordering over 2013, waarbij de premie-aftrek alsnog is gecorrigeerd. X is inmiddels overleden en zijn advocaat treedt thans op namens zijn erfgenamen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van een nieuw feit, omdat de inspecteur er bij het opleggen van de definitieve aanslag niet mee bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn dat het maatschapsaandeel aan een derde was verkocht. Het staat vast dat de onderneming niet is overgedragen aan de holding, zodat de holding geen toegelaten verzekeraar is. De navordering is dus terecht. Het beroep van de erven X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgen zij nog wel een immateriële schadevergoeding van € 1000.

Lees ook de thema's Stakingswinst en Lijfrenten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Wet inkomstenbelasting 2001 3.126

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 28 september

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen