Hof Amsterdam beslist dat het inkomen van acteur X niet moet worden gekwalificeerd als winst uit onderneming. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X werkt in het jaar 2014 als acteur op basis van arbeidsovereenkomsten met organisaties die zich bezighouden met theaterproducties. X geeft de genoten inkomsten aan als winst uit onderneming. De inspecteur corrigeert de aangifte en neemt de inkomsten in aanmerking als loon uit dienstbetrekking. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of dit inkomen van X op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden gekwalificeerd als winst uit onderneming. X zou dan in aanmerking komen voor de gevraagde kostenaftrek en zelfstandigenaftrek.

Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2021/453) beslist dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. Niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur en/of andere medewerkers van de Belastingdienst in één of meer met X rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen de daaruit voortvloeiende inkomsten in strijd met het recht als winst uit onderneming hebben aangemerkt. Laat staan dat dit is gebeurd op basis van een gevoerd beleid, met het oogmerk van begunstiging of in een meerderheid van de met X vergelijkbare gevallen. Het hoger beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 september

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen