De heer X was bestuurder van A bv. De bv heeft over maart 2007 geen btw-aangifte gedaan en er is voor dit tijdvak ook geen omzetbelasting voldaan. Voor de loonbelasting is wel steeds aangifte gedaan, maar de loonheffing is in 2006 en 2007 niet (volledig) afgedragen. Op 19 juni 2007 meldt X op advies van de accountant de betalingonmacht van de bv als deze niet in staat blijkt om de naheffingsaanslag loonbelasting d.d. 26 april 2007 over de tweede helft van 2006 te betalen. In december 2007 gaat de bv failliet. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X aannemelijk maakt dat van betalingsonmacht pas sprake was toen de naheffingsaanslag was opgelegd. Gelet op de betalingstermijn van deze aanslag is de betalingsonmacht tijdig gemeld en is X door de ontvanger ten onrechte aansprakelijk gesteld. Hof Arnhem oordeelt dat de betalingsonmacht van de bv gemeld had moeten worden, ook al kon zij vanwege computerproblemen geen aangiften doen en beschikte zij wel over voldoende middelen om te belasting te voldoen. De bv had of tijdig de belasting moeten betalen of moeten melden dat zij niet tot betalen in staat was. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat de bv slechts de keuze had tussen tijdig betalen of melden dat zij niet tot betalen in staat was (zie HR 4 februari 2011, nr. 10/01660, V-N 2011/9.21). De verplichting om de betalingsonmacht te melden, geldt niet in alle gevallen waarin door een belastingschuldige om wat voor reden ook niet tijdig wordt betaald. De rechtbank heeft, uitgaande van een juiste rechtsopvatting omtrent de omstandigheden waaronder de mededeling van betalingsonmacht moest worden gedaan, een beslissing gegeven die voor het overige in hoger beroep door de ontvanger niet is bestreden. De uitspraak van de rechtbank kan daarom in stand blijven. Het beroep van X is gegrond.