Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het HvJ EU in vaste jurisprudentie heeft vooropgesteld dat de directe belastingen ten principale tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren en dat de lidstaten eenzijdig of in verdragen de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid mogen vaststellen.  

Mevrouw A heeft de Belgische nationaliteit en woont in Duitsland. Zij bezit in Nederland gelegen onroerende zaken. A overlijdt in 2007. Belanghebbende (X), die in België woont, is haar enige erfgenaam. Ter zake van haar verkrijging legt de inspecteur een aanslag in het recht van overgang op aan belanghebbende. Belanghebbende is het daar niet mee eens. Rechtbank Breda oordeelt dat heffing van het recht van overgang niet in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat van belanghebbende niet meer belasting is geheven dan wanneer A en of belanghebbende ten tijde van het overlijden van A in Nederland hadden gewoond. Ook is volgens de rechtbank niet van belang dat in Duitsland en België successierecht is geheven. Dat het recht van overgang inmiddels is vervallen, kan belanghebbende ook niet baten.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het HvJ EU in vaste jurisprudentie heeft vooropgesteld dat de directe belastingen ten principale tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren en dat de lidstaten eenzijdig of in verdragen de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid mogen vaststellen. Volgens het hof is de heffing van het recht van overgang niet in strijd met het EU-recht, aangezien deze heffing aanknoopt bij de ligging van onroerende zaken in Nederland. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 22 maart

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen