Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat de toerekening van compensabele BTW moet plaatsvinden aan de hand van de lastenraming.

X is een woningcorporatie. De heffingsambtenaar legt aan haar aanslagen rioolheffing 2013 en 2014 op van € 361.307 respectievelijk € 373.174. Hof Arnhem-Leeuwarden verklaart de verordeningen rioolheffing over deze jaren geheel onverbindend wegens overschrijding van de opbrengstlimiet met meer dan 10%. De Hoge Raad corrigeert in cassatie deels het oordeel van het hof. De (niet in de ramingen opgenomen) BTW over de voor de riolering gemaakte kosten mag de heffingsambtenaar in aanmerking nemen als last ter zake van de rioolheffing, ook al geeft die omzetbelasting recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (HR 21 juni 2019, 18/01310, V-N 2019/31.21). Mogelijk leidt dit voor het jaar 2013 tot een lagere overschrijding dan 10%. Daarom verwijst de Hoge Raad de zaak voor dat jaar naar Hof ’s-Hertogenbosch

Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat de toerekening van compensabele BTW moet plaatsvinden aan de hand van de lastenraming. Het hof verwerpt het standpunt van X dat moet worden gekeken naar de cijfers betreffende de realisatie. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar het bedrag aan compensabele omzetbelasting voor een deel aannemelijk heeft gemaakt. Het hof vermindert de aanslag rioolheffing 2013 met 3,6% omdat de geraamde baten in dat jaar de geraamde lasten met dit percentage overstijgen. Het hof verwerpt het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel en het standpunt dat de gemeente art. 9 van de Kaderrichtlijn water onjuist of niet (tijdig) zou hebben geïmplementeerd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 228a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 21 januari

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen