Belanghebbende, X, woont samen met haar echtgenoot in een woning die eigendom is van A, de zus van X. A woont daar zelf ook met haar kinderen. De woning heeft twee voordeuren en elk daarvan geeft toegang tot een afzonderlijk woongedeelte met eigen keuken, woonkamer en slaapkamer(s) en alle benodigde voorzieningen. De hypotheek waarmee de woning is gefinancierd staat op naam van X en A. De hypotheekrente wordt van de gezamenlijke bankrekening van X en A betaald. De inspecteur weigert in het jaar 2010 het door X betaalde deel van de hypotheekrente in aftrek toe te laten. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 9 april 2014, BK-13/00522, V-N 2014/31.1.3) bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Vaststaat dat alleen de zuster van X eigenaar is van de woning. Het feit dat X hoofdelijk verbonden is voor de hypotheekschuld die zij met A is aangegaan, maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat de waardeveranderingen van de woning X (of haar partner) aangaan. Nu de woning niet als eigen woning van X kan worden aangemerkt, heeft X geen recht op aftrek van de door haar betaalde hypotheekrente. Hieraan doet niet af dat dit deel van de hypotheekrente evenmin bij A in aftrek komt. Volgens het hof is X er ook niet in geslaagd te bewijzen dat zij mede de economische eigendom heeft van de woning en daarom de in de aangifte opgevoerde hypotheekrente in aftrek kan brengen. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.110