A bv maakt ten aanzien van de onroerende zaken die eigendom zijn van haar en haar dochtermaatschappijen gebruik van een sale and lease back-constructie. In 2002 wordt een dergelijke constructie gebruikt bij B bv. De bedrijfsgebonden activa en passiva – met uitzondering van het verhuurde bedrijfspand – van B bv worden eind 2002 verkocht aan een zustermaatschappij (C bv) van B bv. C bv blijft de koopsom schuldig. Medio 2003 sluiten Q bv en A bv een koopovereenkomst met betrekking tot de aandelen B bv. In deze overeenkomst is vermeld dat men uitsluitend geïnteresseerd is in het verhuurde bedrijfspand. Op 5 september 2003 verkrijgen belanghebbende, X bv, en Y bv uiteindelijk de aandelen B bv. De bv's blijven de koopprijs voor de aandelen schuldig. Aansluitend worden de onderlinge vorderingen en schulden tussen alle betrokken partijen afgewikkeld. De inspecteur legt naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting op aan X bv en Y bv. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van fraus legis. Rechtbank Arnhem stelt vast dat X bv op grond van art. 4 WBR geen overdrachtsbelasting is verschuldigd, omdat niet wordt voldaan aan de bezitseis. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van fraus legis. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.
Hof Arnhem oordeelt dat er sprake is van fraus legis. Het hof overweegt daarbij dat B bv ten tijde van de aandelenoverdracht aan X bv een vordering op A bv van € 3,2 mln had, terwijl het verhuurde pand voor € 2,2 mln op de balans stond, en dat X bv geen interesse had (middellijk) de vordering op A bv over te nemen. Verder overweegt het hof nog dat de kortstondige (middellijke) overname van de vordering op A bv, buiten de belastingverijdeling, iedere zelfstandige betekenis mist. Het gelijk is aan de inspecteur. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem
Editie: 7 december