Belanghebbende, X bv, bestaat uit ondernemingen die activiteiten ontplooien op het gebied van schoonmaak en onderhoud, bewaking en beveiliging, cateringbeheer, personeelsdiensten, bouw en installatie, horecadiensten, koeltechniek en facility management. Een van de vennootschappen die tot X bv behoren is Y bv. Deze vennootschap richt zich in hoofdzaak op de klanten van X bv in de zorgbranche. Y bv richt in 2014 stichting Z op. Z verricht dienstverlening op het gebied van zorg en welzijn in de publieke sector. Voor het jaar 2015 verkrijgt Z een subsidie van de gemeente A. X bv verzoekt de inspecteur om Z op te nemen in haar fiscale eenheid voor de btw. De inspecteur weigert om dat verzoek te honoreren.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen sprake is van financiële verwevenheid tussen X bv en Z. Volgens de rechtbank is daartoe onvoldoende dat Z wordt bestuurd door een directeur die bij Y bv in loondienst is. De rechtbank acht verder ook van belang dat Z met name afhankelijk is van de financiële middelen die door gemeente A worden verstrekt. Ook wijst de rechtbank er op dat Z zich, met de acceptatie van de subsidie, jegens de gemeente heeft vastgelegd om dienstverlening op het gebied van welzijn in de publieke sector te leveren volgens de in de subsidievoorwaarden vastgelegde voorwaarden op het gebied van volume en kwaliteit. Verder is er volgens de rechtbank ook geen sprake van economische of organisatorische verwevenheid. De rechtbank merkt hierbij op dat een stichting slechts mag handelen binnen haar doelstellingen en dat zij reeds daarom alleen bevoegd is die (aanwijzingen tot) besluiten van X bv of Y bv uit te voeren die in overeenstemming zijn met haar doelstelling. Ook is de rechtbank van mening dat de werkzaamheden die Z, X bv en Y bv verrichten, wezenlijk verschillen en worden verricht voor verschillende klantenkringen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7