De inspecteur legt X voor de jaren 1991 tot en met 1999 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op met verhogingen van 100% (tot en met 1998) en een boete (1999). Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boete en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. X stelt beroep in cassatie in. De Minister van Financiën stelt eveneens cassatieberoep in maar trekt dit beroep later weer in. De Hoge Raad (6 april 2012, nr. 11/01392, V-N 2012/20.27.13) oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de verhogingen en boete te zware consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (r.o. 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, BNB 2011/207). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 1999 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en (indien dit bewijs is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde verhogingen en boete passend en geboden zijn.
Hof Den Haag oordeelt dat de verhogingen en boete komen te vervallen. Dit nadat de inspecteur te kennen heeft gegeven dat naar maatstaven van boeterecht het van hem te verlangen bewijs niet is te leveren. De inspecteur heeft zich daarom alsnog verenigd met het standpunt van X dat de verhogingen en de boete moeten vervallen.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e