Belanghebbende (X) dient op 6 februari 2003 een aangifte voor het recht van successie in. Bij het opleggen van de aanslag wijkt de inspecteur af van de aangifte. De inspecteur is van mening dat de waarde van een aantal onroerende zaken niet correct is en dat art. 10 SW van toepassing is. De inspecteur komt deels tegemoet aan de bezwaren van belanghebbende, maar hij neemt in zijn uitspraak geen beslissing over de door belanghebbende gevraagde kostenvergoeding. Wel heeft de inspecteur in een brief aangegeven dat belanghebbende een verzoek bij de staatssecretaris kan indienen voor het verstrekken van een integrale proceskostenvergoeding. De staatssecretaris wijst dit verzoek af. Rechtbank Haarlem verklaart zich vervolgens onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende in zijn beroep ook had verzocht om een integrale proceskostenvergoeding van de Belastingdienst, en dat de rechtbank deze stelling had moeten behandelen. Vervolgens stelt het hof vast dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte naar de staatssecretaris had verwezen voor het indienen van een verzoek om een integrale proceskostenvergoeding en dat belanghebbende niet onredelijk laat beroep bij de rechtbank had ingesteld nadat zijn verzoek door de staatssecretaris was afgewezen. Ook stelt het hof vast dat de inspecteur in de discussie over de toepassing van art. 10 SW niet voldoende voortvarend had gehandeld, zodat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor een deel van de kosten, die belanghebbende heeft moeten maken voor rechtsbijstand, voorkomen hadden kunnen worden. Het hof stelt de kosten die de inspecteur voor de bezwaarfase moet vergoeden vast op € 6.000. Ook heeft belanghebbende volgens het hof nog recht op een vergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze vergoeding stelt het hof vast op € 4.000.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Amsterdam