X bv produceert en verkoopt snacks. De aandelen in X bv zijn in het bezit van de heer A (34%), de heer F (33%) en de heer G (33%). A is de enige bestuurder van X bv. A is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw H. De heer J werkt als productiechef in loondienst bij X bv. J is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw K, een zuster van H. H heeft in 1998 en 1999 grote bedragen uitgeleend aan J en K. H heeft diverse kwijtscheldingen gedaan; zo wordt er in 2003 en 2004 geen rente betaald. De inspecteur stelt dat J in ruil voor overwerk in de weekenden geen rente betaalt en dat dit voordeel van € 500 per maand als loon moet worden belast. In geschil is de lb/pvv-naheffingsaanslag met 50% vergrijpboete. Rechtbank Breda stelt X bv in het gelijk. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur het causale verband tussen de dienstbetrekking en de kwijtschelding niet heeft aangetoond. Het is veeleer aannemelijk dat H haar zus en diens echtgenoot wilde helpen in een financieel moeilijke periode. Het doet er niet toe dat de kwijtschelding zou stoppen als J bij een ander bedrijf ging werken of als hij bij X bv meer zou gaan verdienen. Dit was namelijk relevant voor het beoordelen van de betaal- en aflossingscapaciteit van J en K. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.