Belanghebbende, X, exploiteert een eenmanszaak. Z, de echtgenoot van X, is één van de twee bestuursleden van stichting A. X treedt in 2011 toe tot het bestuur van A en vormt dan samen met Z het bestuur van A. Verder houden X en Z ook de aandelen in het Spaanse Y SL. A leent in 2008 € 410.000 aan (de eenmanszaak van) X. Deze lening wordt in 2013 vervangen door een lening van € 533.000. Op 2 mei 2013 verstrekt de eenmanszaak van X een lening van € 562.000 aan Y SL. In 2014 scheldt A de lening van € 533.000 kwijt. De inspecteur merkt dit aan als ROW. X is het hier niet mee eens, volgens haar is de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing. Volgens de inspecteur is echter sprake van een onzakelijke kwijtschelding.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat er geen sprake is van een voorwaardelijk kwijtschelding. De verklaringen van Z daarover zijn ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daarbij dat Y ter zitting heeft verklaard dat de kwijtschelding heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing was. Pas later, toen bleek dat de vrijstelling niet van toepassing was, wilde A de kwijtschelding terugdraaien. Dit in afwijking van eerdere verklaringen. Volgens de rechtbank heeft X zich, in haar hoedanigheid van medebestuurder van A, met de kwijtschelding een deel van het vermogen van A toegeëigend. Deze toe-eigening vormt een werkzaamheid waarvan het resultaat als belastbaar ROW in 2014 moet worden belast. Er is geen sprake van kwijtscheldingswinst. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 16 juli