Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de landbouwvrijstelling van toepassing is bij de verkoop van akkerbouwgrond met het oog op ontwikkeling van glastuinbouwgebied omdat sprake is van voortzetting van de aanwending van de grond door een landbouwbedrijf. 

Belanghebbende, X, is akkerbouwer. Eind 2005 verkoopt hij de cultuurgrond die hij in eeuwigdurende erfpacht heeft met een aanzienlijke winst aan een projectontwikkelaar. De projectontwikkelaar verkoopt dat erfpachtrecht door aan een glastuinbouwbedrijf. De inspecteur neemt bij de aanslag IB 2007 een bestemmingswijzigingswinst van € 923.035 in aanmerking,

Rechtbank Haarlem oordeelt aan de hand van de wetsgeschiedenis over het begrip WEVAB dat de grond na aankoop door de projectontwikkelaar is aangewend in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 3.12 Wet IB 2001, omdat alle bewerkingen van de grond plaatsvinden om de grond geschikt te maken voor glastuinbouw. De grond behoudt planologisch steeds een agrarische bestemming en is feitelijk ook steeds in gebruik als agrarische grond. De rechtbank oordeelt dat de landbouwvrijstelling van toepassing is en verwijst daarbij naar een arrest van de Hoge Raad van 14 april 2006. Voor de hoogte van de WEVAB volgt de rechtbank de stelling van X dat moet worden uitgegaan van grond met de bestemming glastuinbouw. Het verschil tussen de door X ontvangen koopprijs en de boekwaarde van de grond is geheel toe te rekenen aan de ontwikkeling van de WEVAB en valt daarom volledig onder de landbouwvrijstelling, aldus de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en vermindert het belastbare inkomen in box I van € 519.318 naar € 26.600.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 4 april

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen