X vof exploiteert een taxibedrijf. Met twee van de drie taxi's hebben de vennoten/echtelieden twee lange privé-vakantieritten naar Spanje gemaakt. Ondanks dat er een zakelijke vergoeding voor deze ritten is geboekt en als omzet is verwerkt, stelt de inspecteur dat niet is voldaan aan het 90%-criterium – geheel of nagenoeg geheel taxigebruik - en heeft bpm bij X vof nageheven. Rechtbank Breda oordeelt op formele gronden dat de naheffing niet terecht is. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de ritten vanwege de zakelijke vergoeding als vergunningplichtig taxivervoer zijn aan te merken. De Hoge Raad oordeelt dat ten onrechte beslissend is geacht dat met de auto's personen zijn vervoerd en dat voor dat vervoer een zakelijke vergoeding is gevraagd. Vervoer van personen tegen betaling in de particuliere sfeer – zoals carpooling - is namelijk geen vergunningplichtig taxivervoer. Verwijzingshof Arnhem oordeelt dat de Spaanse ritten voor ten minste 50% in de particuliere sfeer hebben plaatsgevonden. Tijdens deze ritten zijn namelijk vier personen vervoerd die familie van elkaar zijn, namelijk beide vennoten - echtgenoten van elkaar - en hun schoonzus en zwager. Dit is gebeurd voor gezamenlijke vakanties en alle kosten werden gelijkelijk gedeeld, zodat ook de vennoten een bijdrage hebben geleverd in de kosten van de Spaanse ritten. Voor beide hiertoe gebruikte auto's heeft dit tot gevolg dat niet meer wordt voldaan aan het 90%-criterium. X vof gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat dat het verwijzingshof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, aangezien een autorit niet anders kan worden aangemerkt dan als een rit in het kader van taxivervoer ofwel als een andere rit. In het oordeel van het hof ligt echter besloten dat het karakter van de ritten niet in overwegende mate taxivervoer is geweest. Daarvan uitgaande is terecht vastgesteld dat niet is voldaan aan het 90%-criterium. Het beroep van X vof is ongegrond.