Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat voor de wijze van procederen door de gemachtigde van de heer X geen toereikende verklaring of rechtvaardiging is gegeven.
De heer X is eigenaar van vijf onroerende zaken, waarvan de WOZ-waarde voor 2017 is vastgesteld op respectievelijk € 893.000, € 1.946.000, € 1.366.000, € 1.162.000 en € 578.000. In de bezwaarfase wordt vergeefs aangevoerd dat de echte waarden aanzienlijk lager zijn. In beroep herhaalt X aanvankelijk dit standpunt. Kort voor de zitting verandert de gemachtigde van X zijn standpunt door aan te voeren dat de waarden juist aanzienlijk hoger - € 600.000 per object - zijn. Volgens Rechtbank Rotterdam is deze radicale standpuntwijziging binnen de tiendagentermijn in strijd met de goede procesorde, dit in tegenstelling tot een andere zaak van de gemachtigde (zie Rb Rotterdam 20 juli 2018, nr. 17/1054, V-N Vandaag 2018/1606). Aangezien X op de zitting zijn eerdere - andersluidende - standpunten uitdrukkelijk heeft ingetrokken, is er inhoudelijk niets meer te beoordelen. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat voor de wijze van procederen door de gemachtigde van X geen toereikende verklaring of rechtvaardiging is gegeven. De rechtbank heeft dus op goede gronden een juiste beslissing genomen. Voor zover door X in hoger beroep gezichtspunten met betrekking tot de waarde van de onroerende zaken naar voren zijn gebracht, geven deze - mede gelet op de betwisting hiervan door de heffingsambtenaar - geen aanleiding om de waardevaststelling door de heffingsambtenaar in twijfel te trekken of niet juist te achten. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 24 december