Het letselschadevergoeding-arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2022, nr. 21/01143, V-N 2022/15.7, is nieuwe jurisprudentie en geen nadere invulling van het Smeerkuil-arrest uit 1983. Dat antwoordt staatssecretaris Van Rij op Kamervragen van de leden Idsinga (VVD) en Van Dijk (CDA).

Volgens de staatssecretaris is er sprake van een omslag. De Hoge Raad heeft als toevoeging op het Smeerkuil-arrest van 29 juni 1983, nr. 21435, V-N 1983/1482,10 een nieuw vereiste geformuleerd: de uitzondering van ‘bijzondere omstandigheden’ (wel loon) wordt beperkter dan voorheen uitgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat slechts sprake is van bepaalde afspraken, en dus van een belaste vergoeding, als de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit.

Nu er sprake is van nieuwe jurisprudentie worden onherroepelijke aanslagen inkomstenbelasting niet ambtshalve verminderd op grond van art. 45aa onderdeel b Uitvoeringsregeling IB 2001. Als sprake zou zijn van nadere uitleg van een eerder arrest zouden belastingplichtigen op wie dit van toepassing is hier wel aanspraak op kunnen maken.

Voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen geldt geen specifiek beleid. De Belastingdienst past wet- en regelgeving toe inclusief geldende jurisprudentie en toetst ook aan het nieuw opgeworpen vereiste uit het arrest van 25 maart 2022.

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

[Nieuwsbron] [Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 3 juni

57

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen