De Hoge Raad oordeelt dat met ‘rentedragend geworden’ in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 niet wordt gedoeld op de situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd.
De heer X volgt een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. In 2008 wordt hij eervol ontslagen. X vecht het ontslag met succes aan en ontvangt in 2014 met terugwerkende kracht salaris met wettelijke rente. Op het totaal van € 196.377 is € 62.067 loonheffing ingehouden. Bij de berekening hiervan is uitgegaan van afzonderlijke maandsalarissen. In geschil is de IB-aanslag over 2014 waarbij € 30.818 moet worden bijbetaald. X stelt dat recht bestaat op wettelijke rente over het achterstallige salaris, zodat het salaris rentedragend is geworden en dus fiscaal ook reeds vanaf 2009 is genoten. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden impliceert het verschuldigd worden van wettelijke rente geen ‘rentedragend worden’ van het salaris. De nabetaling is dus terecht pas belast in 2014.
De Hoge Raad oordeelt dat met ‘rentedragend geworden’ in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 niet wordt gedoeld op de situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd. Een vordering wordt pas rentedragend als deze liquide is en blijft uitstaan onder het genot van rente voor de gerechtigde tot die vordering. Het loon wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden. Het beroep van X is dus ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 december
Carrousel: Carrousel