X verricht werkzaamheden op het gebied van financiële (advies)dienstverlening. Hij heeft een mantelovereenkomst met een detacheringskantoor. Daarin is vastgelegd dat hij via dat kantoor op basis van detachering opdrachten kan gaan verrichten. Het detacheringskantoor sluit vervolgens overeenkomsten van opdracht met een bank. De betreffende werkzaamheden worden door X van 10 februari 2014 tot uiteindelijk 30 juni 2015 verricht. Daarna heeft X nog verschillende (advies)functies bij banken gehad. Verder heeft hij in 2017 een andere opdracht als financieel adviseur via een lokale tussenpersoon verkregen. Ook adviseert X cliënten over testamenten en levenstestamenten en heeft hij werkzaamheden verricht inzake echtscheidingsbemiddeling. In geschil is of de werkzaamheden van X in het jaar 2014 kwalificeren als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant verricht X zijn werkzaamheden voor uiteindelijk één opdrachtgever voldoende zelfstandig en voor eigen rekening. Daarbij loopt hij ondernemersrisico. De betekenis van het detacheringskantoor in de relatie tussen X en de bank ontstijgt de bemiddelings- en kassiersfunctie niet. Er is niet sprake van een (arbeidsovereenkomst kenmerkende) gezagsverhouding. De werkzaamheden van X kwalificeren daarom als winst uit onderneming. Het beroep van X tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 december