X is het niet eens met een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 3,71 en € 66,50 aan kosten. De vader van X heeft een fout gemaakt bij het activeren van de parkeerapp voor bezoekers. X vraagt om coulance, wat de vraag oproept of rechters in specifieke gevallen maatwerk kunnen toepassen. Rechtbank Oost-Brabant stelt hierover vier prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt in antwoord op prejudiciële vragen van Rechtbank Oost-Brabant dat de kosten van een naheffingsaanslag (nog steeds) niet als een boete en daarmee als een criminal charge aangemerkt kunnen worden. Ook heeft de belastingrechter nagenoeg geen ruimte om te toetsen of het niet-betalen van de parkeerbelasting verwijtbaar is, dan wel of het in rekening brengen van de (volledige) kosten wel passend en nodig is. De Gemeentewet schrijft dwingend voor dat bij naheffing van parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht voor het bedrag dat in de gemeentelijke belastingverordening is vastgesteld. Hierop wordt alleen een uitzondering gemaakt wanneer de belastingplichtige geen redelijke kans heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, zoals bij onvoldoende tijd na het parkeren om te betalen of in acute noodsituaties waardoor betaling onmogelijk was. Alleen in dit soort gevallen blijft naheffing van parkeerbelasting met kostenopslag uit. In andere gevallen biedt de wet geen ruimte om in een individueel geval rekening te houden met de verwijtbaarheid van het niet-betalen of om de hoogte van de kosten aan te passen. Ook het evenredigheidsbeginsel biedt geen ruimere toetsingsmogelijkheid.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 3:4
Algemene wet bestuursrecht 5:21
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 28 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag