Belanghebbende, X bv, drijft een transportonderneming. Van de voor X bv werkzame chauffeurs wonen er meerdere in Duitsland. X bv houdt loonheffingen in op het salaris van de Duitse chauffeurs. Deze ingehouden loonheffingen worden echter niet afgedragen. De inspecteur legt ter zake van deze ingehouden loonheffingen naheffingsaanslagen op. In geschil is of Nederland heffingsbevoegd is ten aanzien van de Duitse chauffeurs en of de inspecteur de ingehouden maar niet afgedragen loonheffingen kan naheffen. Hof Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de ingehouden maar niet afgedragen LB kan naheffen op grond van art. 27 lid 5 Wet LB juncto art. 20 lid 1 AWR.
De Hoge Raad stelt vast dat het oordeel van het hof, dat de inspecteur de ingehouden maar niet afgedragen LB kan naheffen, correct is. De Hoge Raad wijst er daarbij nog wel op dat een inhoudingsplichtige op grond van art. 26 lid 2 AWR bezwaar kan maken tegen door hem ingehouden loonheffingen die op aangifte zijn afgedragen en daarbij de stelling kan innemen dat het afgedragen bedrag materieel niet verschuldigd is. Ten aanzien van het werkgeversdeel van de premies werknemersverzekeringen, welk deel niet op het loon mag worden ingehouden en ook niet naderhand op de werknemers mag worden verhaald, wijst de Hoge Raad er op dat de inspecteur heeft aangegeven dat dit deel van de premies € 41.045 bedraagt en dat het bedrag dat wel op het loon van de werknemers is ingehouden € 162.648 bedraagt. Het oordeel van het hof dat X bv in 2006 een totaalbedrag van € 203.693 op het loon van de chauffeurs heeft ingehouden, is volgens de Hoge Raad dan onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 27
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 februari