Belanghebbende, X, woont in België en is in Nederland in dienstbetrekking werkzaam voor een vof die in Nederland is gevestigd. X heeft als werknemer van de vof bezwaarschriften ingediend tegen de inhouding van de loonheffingen over de tijdvakken december 2011 tot en met juni 2013. De bezwaren worden afgewezen. X gaat in beroep. In geschil is het antwoord op de vraag of X in Nederland belasting- en verzekeringsplichtig is. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is X terecht voor de loonbelasting als werknemer aangemerkt, nu niet voldaan is aan de voorwaarde dat belasting door een andere mogendheid is geheven. Verder is de rechtbank van mening dat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing is op X, zodat zij in Nederland premieplichtig is. Het verzoek van X om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 25 maart 2016, 14/00281 t/m 14/00295, V-N Vandaag 2016/1619) wijst het verzoek van X om de behandeling van de zitting in het openbaar plaats te laten vinden toe. Dit omdat de toepassing van Verordening 883/2004 in geschil is. Art. 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt in dat geval, dat de behandeling in het openbaar plaatsvindt. De rest van het geschil vindt uit praktische overwegingen ook in het openbaar plaats, waarbij de inspecteur gedurende de behandeling kan aangeven, wanneer hij van mening is dat zijn geheimhoudingsplicht in het geding komt. Vervolgens beslist het hof dat X belasting- en premieplichtig is in Nederland. Het hof kent X wel een immateriële schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad
Editie: 17 februari