Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat niet van belang is dat de siervissen niet voor menselijke of dierlijke consumptie zijn bestemd. Beslissend is namelijk of de dieren voor de verkoop zijn bestemd.

De heer X drijft tot zijn overlijden in 2010 een sierviskwekerij. Belanghebbenden, de erven X, verkopen de onderneming, bestaande uit twee percelen grond van ruim 10 hectare met diverse visvijvers en diverse roerende zaken aan een derde voor € 500.000. Voor de IB-heffing ten aanzien van X is in geschil of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de verkoopwinst van de grond en in het bijzonder of het kweken van siervissen is aan te merken als visteelt in de zin van art. 3.12 lid 2 Wet IB 2001. Volgens Rechtbank Gelderland is het kweken van siervissen aan te merken als het in het kader van een veehouderij fokken, mesten of houden van dieren (zie HR 29 april 2005, nr. 39781, V-N 2005/33.4). Er is geen reden het begrip landbouw te beperken tot het fokken, mesten of houden met het oog op consumptief gebruik of verbruik. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet van belang is dat de siervissen niet voor menselijke of dierlijke consumptie zijn bestemd. Volgens HR 14 november 2014, nr. 13/03180, V-N 2014/61.23 is namelijk beslissend of de dieren voor de verkoop zijn bestemd. De rechtbank heeft de aanslag ten onrechte vernietigd, omdat hierin ook € 1.485 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is begrepen. Bovendien moet de landbouwvrijstelling anders worden berekend. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, wordt het verlies vastgesteld op € 93.416. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Agro

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 13 oktober

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen