Hof 's-Hertogenbosch heeft aan X bv een immateriële schadevergoeding toegekend wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De vergoeding van € 2432 ziet op de VPB-aanslagen over de gebroken boekjaren van 1999, 2000 en 2001 en in het bijzonder op de vrijval van vervangingsreserves. X bv gaat in cassatie. De Hoge Raad heeft op 19 februari 2016, nr. 14/03907, V-N 2016/13.4 reeds een overzichtsarrest met betrekking tot immateriële schadevergoedingen gewezen.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak over de immateriële schadevergoeding eveneens is overschreden (zie r.o. 3.4.6 van het overzichtsarrest). In beginsel heeft X bv dus recht op vergoeding van € 10.000. Aangezien echter in hoger beroep de drie zaken van X bv gezamenlijk zijn behandeld met zaken van vier andere partijen, moet de totale vergoeding gelijkelijk worden verdeeld over vijf partijen (zie r.o. 3.10.3 van het overzichtsarrest). De schadevergoeding voor de bezwaarfase moet gelijkelijk worden verdeeld over drie partijen (zie r.o. 3.10.3 van het overzichtsarrest). De inspecteur moet X bv dus een vergoeding betalen van € 2336,18 (1/3 deel van 82/117 deel van € 10.000) en de Staat moet X bv een vergoeding betalen van € 598,29 (1/5 deel van 35/117 deel van € 10.000). De beroepen van X bv zijn gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6