Mevrouw X heeft de Belgische nationaliteit en exploiteert een orthodontiepraktijk in Nederland. De praktijk wordt gedreven door een bv en is vier dagen per week geopend. X en haar partner verblijven in Nederland op de dagen dat X hier werkt. X beschikt over een huurappartement in België. In Nederland is X eigenaresse van een luxe woonboerderij met gastenverblijf. X rijdt in een personenauto met Belgisch kenteken en heeft hiervoor ‘Belasting op de inverkeerstelling' ad € 4.957 betaald. Voor de Belgische belastingwetgeving wordt X aangemerkt als inwoner van België. In verband met een bpm-naheffingsaanslag ad € 17.315 en boete is in geschil waar X woont. Rechtbank Leeuwarden vernietigt de boete. Hof Leeuwarden oordeelt dat X in hoofdzaak in Nederland woont en dat dus ook geen sprake is van een dubbele woonplaats. De tijd die X en haar partner samen gewoonlijk in Nederland doorbrengen, is namelijk langer dan de tijd die elders wordt doorgebracht. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de gevolgen van de dubbele woonplaats van X. Het bepaalde in art. 4 AWR kan namelijk niet uitsluiten dat een natuurlijke persoon ingevolge de wetgeving van een ander land aldaar (ook) zijn woonplaats heeft. Het is primair de vraag of Nederland en België beide een "onbegrensde" registratiebelasting mogen heffen op de auto van X. Zo nee, heeft het evenredigheidsbeginsel dan een corrigerende werking? Zo ja, brengt dit beginsel dan mee dat een of beide lidstaten zich moeten beperken bij de uitoefening van hun fiscale bevoegdheden, en op welke wijze dient die beperking dan vorm te krijgen? De zaak wordt geschorst totdat het HvJ EU hierover uitspraak heeft gedaan.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 februari