Q schenkt in 1997 € 2 mln aan belanghebbende, haar zoon, X. De schenking is gedaan onder de opschortende voorwaarde van het overlijden van Q. Wanneer X tegelijk of eerder dan Q overlijdt, zijn zijn kinderen de begunstigden van de schenking. In 2001 schenkt Q nogmaals ruim € 900.000 aan X, onder dezelfde opschortende voorwaarde. Over de schenkingen is geen rente verschuldigd. Anders dan in de voorgaande jaren, verantwoordt X de schenkingen niet in zijn IB-aangiften vanaf het jaar 2012. De inspecteur legt daarom IB-(navorderings)aanslagen op aan X. X vindt echter dat rekening moet worden gehouden met de opschortende voorwaarde.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de schenking moet worden aangemerkt als een genotsrecht in de zin van art. 5.22 Wet IB 2001. De rechtbank stelt hierbij vast dat de vordering renteloos is en dat Q het genot van de aan de vordering ten grondslag liggende gelden heeft. De vordering moet dan worden gewaardeerd aan de hand van het bepaalde in art. 5.22 Wet IB 2001 juncto art. 18 en 19 Uitv. besl. IB 2001. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 19
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 18
Wet inkomstenbelasting 2001 5.22
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 15 juli